De periode van de Tweede Wereldoorlog is emotioneel zwaar beladen en niet in het laatst door het vraagstuk wie ‘goed’ of wie ‘fout’ was in deze periode.
De Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland (N.S.B.) was een Nederlandse politieke partij die van 1931 tot en met 1945 heeft bestaan. De N.S.B. was op nationaal-socialistische leest geschoeid en fungeerde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog als collaboratiepartij. Op 14 december 1931 was de organisatie naar buiten getreden met een oprichtingsvergadering door Anton Mussert en Cees van Geelkerken. Officieel werd op 4 november 1932 door Mussert bij notariële akte de stichting ‘Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland’ opgericht.
Het bestuur bestond slechts uit één persoon, te weten Mussert zelf met als titel ‘Algemeen Leider’. De N.S.B. was antiparlementair en autoritair en hechtte veel waarde aan een sterke leider. Later zou de partij – onder invloed van de ontwikkelingen in Duitsland onder leiding van Hitler – steeds verder radicaliseren. Op 7 januari 1933 kwam de N.S.B. voor het eerst in de openbaarheid tijdens een zogenaamde ‘Landdag’ in Utrecht, met zeshonderd aanhangers. Het partijweekblad ‘Volk en Vaderland’ werd toen geïntroduceerd. Op 1 januari 1934 waren er al eenentwintig duizend leden en twee jaar later tweeënvijftig duizend. Bij de Statenverkiezingen van 16 april 1935 boekte de N.S.B. een sensationeel succes: 7,94% van de stemmen.
De N.S.B. had vooral aanhangers onder de middenklasse: middenstanders, ambtenaren en kleine boeren. De N.S.B. was o.a. sterk in Drenthe. Vanaf eind 1935 begon de N.S.B.-aanhang terug te lopen in de meeste gebieden. Op 1 januari 1937 was het aantal leden achtenveertigduizend personen en drie jaar later tweeëndertigduizend. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1937 halveerde het stemmenaantal nagenoeg: 4,22%. Hoofdoorzaak van het ledenverlies was de radicalisering, die de beweging vanaf 1935 doormaakte. Op ideologisch gebied werden de staatsabsolutistische denkbeelden verdrongen door de ‘volkse’ theorieën van ‘bloed en bodem’. In de herfst van 1937 aanvaardde Mussert het racistische antisemitisme. Tijdens de Tweede Wereldoorlog steeg het aantal leden tot ongeveer honderdduizend. De nieuwe leden waren veelal in mei 1940 toegetreden.
Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bepleitte de N.S.B. voor Nederland strikte neutraliteit. Haar sympathie stond geheel aan de Duitse kant: zij verwachtte als resultaat van de oorlog een ‘nieuw Europa’ op nationaal-socialistische grondslag onder Duitse hegemonie. Nederland zou daarin nog slechts een plaats kunnen vinden als het Mussert en de N.S.B. aan de macht bracht. Tijdens de meidagen van 1940 werden ongeveer tienduizend N.S.B.-ers gevangengezet. Hun bevrijding door de Duitsers versterkte hun neiging om met de bezetters samen te werken. Op de hagespraak van 22 juni 1940 schaarde Mussert zich volledig aan de Duitse kant. Een jaar na de Duitse inval in Nederland werden alle politieke partijen verboden, behalve de N.S.B.
De N.S.B. werkte openlijk samen met de Duitse bezetter. Musserts politieke doel – de staatsmacht voor de N.S.B. in een met België verenigd onafhankelijk Nederland als lid van een Germaanse of Europese statenbond – werd niet bereikt. Op steun van het Nederlandse volk kon hij zich bij de Duitsers niet beroepen; de N.S.B. werd algemeen gehaat. Bovendien werd zijn streven tegengewerkt door het op verduitsing gericht Groot-Germaanse annexatiestreven van de SS en de Nederlandsche SS. De feitelijke rol van de N.S.B. tijdens de bezetting was slechts die van hulptroep van de Duitsers.
Vele N.S.B.-ers in Nederland aanvaardden gretig lagere en middelhoge bestuursfuncties, zoals burgemeester, commissaris, secretaris-generaal, enz. Duizenden van hen namen dienst bij de Waffen-SS, vooral aan het Oostfront. Vanaf de zomer van 1943 waren veel mannelijke leden georganiseerd in de Landwacht. De ‘<em>Nederlandsche Landwacht</em>’ was een Nederlandse paramilitaire organisatie, die op 12 november 1943 van Duitse zijde werd opgericht. Ze moet niet worden verward met het militaire vrijwilligerskorps ‘<em>Landwacht Nederland</em>’, dat in maart 1943 werd opgericht en in oktober werd hernoemd tot ‘<em>Landstorm Nederland</em>’, een onderdeel van de Waffen SS. De Landwacht bestond voornamelijk uit N.S.B.-ers die met jachtgeweren waren uitgerust en ze droegen de zwarte N.S.B.-partijkleding: zwarte overhemden, zwarte pantalon of rijbroek, zwarte leren motor- of rijlaarzen, zwartlederen koppelriem met bijbehorende draagriem. Al naar gelang de weersomstandigheden kon een zwarte tuniek en/of zwarte overjas worden gedragen.
Na de bevrijding werd de N.S.B. verboden en werden veel van haar leden wegens hulpverlening aan de vijand berecht. De verdachte N.S.B.-ers, maar ook anderen, werden gearresteerd door het Militair Gezag, de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) en door onofficieel opererende groepjes burgers. Plundering van woonhuizen en diefstal van persoonlijke bezittingen was geen zeldzaamheid. De gearresteerden werden soms op straat geestelijk en lichamelijk mishandeld. Op grote schaal werden jonge en oudere vrouwen kaalgeschoren.
Het arresteren en berechten van landverraders en collaborateurs – de ‘politieke delinquenten’ – werd door de Nederlandse regering in Londen voorbereid. In het voorjaar van 1942 werd door koningin Wilhemina aangekondigd dat er bepalingen worden ontwikkeld ‘om wegens hulp, op welke wijze dan ook de vijand verleend, rekenschap te vorderen . . . opdat de landverraders hun straf niet ontlopen.’ Aanvankelijk wordt gedacht dat er binnen de bestaande wetgeving voldoende mogelijkheden daartoe waren, maar men kwam al snel tot de conclusie dat nieuwe wetten nodig waren.
In december 1943 waren de vier wetsbesluiten gereed, die gezamenlijk de basis vormen voor de zogenaamde ‘Bijzondere Rechtspleging’ die na de bevrijding van Zuidelijk Nederland werd ingesteld. Dit was de rechtspleging die tot doel had al diegenen te berechten die zich gedurende de Tweede Wereldoorlog schuldig hadden gemaakt aan vooral collaboratie, hoog- en landverraad en oorlogsmisdaden. Op 5 november 1945 werd het Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging ingesteld op het Ministerie van Justitie, dat de leiding had over de organisatie.
Er werden negentien Tribunalen ingesteld met in totaal vijfentachtig Kamers, waarvoor degenen die zich schuldig hadden gemaakt aan collaboratie of hulpverlening aan de vijand moesten verschijnen. Er was sprake van één jurist (voorzitter) en twee burgers zonder speciale juridische kennis. Deze Tribunalen legden officieel geen straffen, maar tuchtmaatregelen op, zoals internering tot maximaal tien jaar, verbeurdverklaring van het vermogen en ontzetting uit rechten, functies en beroepen. Zij behandelden vijftigduizend dossiers. In hoger beroep gaan tegen de uitspraak van een Tribunaal was niet mogelijk.
De zwaardere gevallen, zoals oorlogsmisdadigers en landverraders, stonden terecht voor de Bijzondere Gerechtshoven, waarvan er vijf waren. Er kwamen Bijzondere Gerechtshoven in Amsterdam, Arnhem, ’s-Hertogenbosch, Den Haag en Leeuwarden, bestaande uit meerdere Kamers van vijf leden elk (drie juristen en twee militairen). Er werden ruim vierhonderdvijftigduizend collaboratiedossiers aangelegd. Het was gezien het enorme aantal van arrestaties (ca honderdvijftigduizend) niet mogelijk iedereen te vervolgen, en bijna negentigduizend werden daarom in de loop van de tijd (voorwaardelijk) buiten vervolging gesteld. De Bijzondere Gerechtshoven hebben in veertienduizend zaken een uitspraak gedaan, waaronder honderdeenenveertig doodstraffen (waarvan negenendertig zijn voltrokken).
In Assen was de Drentse Kamer van het Bijzonder Gerechtshof te Leeuwarden ondergebracht; zij startte haar werkzaamheden op 20 december 1945.
Om bijltjesdag te voorkomen moesten verdachten direct na de bevrijding worden opgesloten. De Nederlandse regering in ballingschap had met het opperbevel van de geallieerde legers afgesproken dat de aanhoudingen onder de verantwoordelijkheid van het Militair Gezag (MG) zouden vallen. Het MG was het militair bestuur dat namens de regering het machtsvacuüm in bevrijd gebied opvulde. En De rde geallieerden wilden voorkomen dat ze in bevrijd gebied in de rug zouden worden aangevallen door sympathisanten van de Duitsers. Voor de arrestaties van de politieke delinquenten moest het MG de plaatselijke politie inschakelen, die echter eerst gezuiverd moest worden van Duitsgezinde elementen. Maar bij de bevrijding van het zuiden van Nederland in september 1944 eisten de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) de arrestatiebevoegdheid op. Het verenigde verzet had geen vertrouwen in de politie, die jarenlang een gewillig instrument van de Duitsers was. De regering willigde dit verzoek in – ook omdat het MG te weinig manschappen voor arrestaties had – waarbij de MG echter de eindverantwoordelijkheid bleef houden.
Er was in eerste instantie onenigheid over de categorieën van te arresteren personen. De BS wilde iedereen oppakken die op 15 mei 1940 niet had bedankt voor de NSB, terwijl het MG de grens bij 1 juli 1942 wilde leggen. Er volgde een compromis en de datum werd vastgelegd op 1 februari 1941. In afwachting van hun berechting moesten verdachten worden ondergebracht in bewaringskampen. Eenmaal veroordeeld moesten de politieke delinquenten hun straf uitzitten in verblijfskampen. In de praktijk vielen beide type kampen meestal samen.